Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5722

Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2008-12-01
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/380 MAW-V
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzending per post. Termijnoverschrijding indienen hoger beroepschrift. Verzet ongegrond.


Uitspraak

07/380 MAW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van: [appellant], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 november 2006, 05/6012 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Commandant Landstrijdkrachten (hierna: commandant) Datum uitspraak: 27 november 2008 I. PROCESVERLOOP Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 29 mei 2008 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Tegen de uitspraak van de Raad van 29 mei 2008 heeft appellant verzet gedaan. Het verzet is behandeld ter zitting van 16 oktober 2008, waar appellant is verschenen. De commandant heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. De uitspraak van de Raad van 29 mei 2008 berust hierop, dat het hoger beroepschrift niet binnen de termijn van zes weken na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank is ingediend. 2. Aan de orde is de vraag of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend op grond van de volgende overwegingen. 2.1. Op grond van de gedingstukken stelt de Raad vast dat de termijn van zes weken om hoger beroep in te stellen in dit geval is aangevangen op vrijdag 1 december 2006, de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank door middel van toezending aan partijen is bekendgemaakt, en is geëindigd op donderdag 11 januari 2007. 2.2. Appellant heeft bij brief gedateerd 11 januari 2007 hoger beroep ingesteld. Op 15 januari 2007 is dit beroepschrift per post ontvangen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na doorzending is het beroepschrift op 17 januari 2007 ontvangen door de Raad. 2.3. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De enveloppe draagt het poststempel 12 januari 2007. Appellant erkent dat hij, nu de enveloppe waarmee hij zijn beroepschrift heeft verzonden op 12 januari 2007 door TNT Post is afgestempeld, niet kan aantonen dat hij zijn beroepschrift tijdig heeft ingediend. Appellant heeft verder gesteld dat deze ene dag vertraging niet op kan wegen tegen zijn geschade belang. 3. De Raad is van oordeel dat hetgeen appellant in verzet heeft aangevoerd niet tot ontvankelijkheid van zijn hoger beroep kan leiden. Artikel 6:11 van de Awb stelt als voorwaarde voor het achterwege blijven van een niet-ontvankelijkverklaring bij een niet tijdig hoger beroep dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het hoger beroepschrift in verzuim is geweest. Aan die voorwaarde is niet voldaan. Dat appellant groot belang hecht aan zijn hoger beroep is geen omstandigheid die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. 4. Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard. 5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 november 2008. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. (get.) M.B. de Gooijer. HD